Ik groeide op in de jaren 70 in een nieuwbouwwijk. Als kind had ik dat niet in de gaten. Wat ik wel in de gaten had, was dat het heerlijk spelen was in de bosjes in de buurt. Met bomen om te klimmen en hoekjes om verstoppertje te spelen. En tegenover ons huis een bosje, te dicht begroeid om te kunnen spelen, maar wel fijn om naar te kijken.
Ik herinner me mijn teleurstelling – of moet ik zeggen verdriet – toen bleek dat die plekken zo maar konden verdwijnen. Waar de bosjes stonden, verrees een straatje, en aan dat straatje kwamen huizen. Ach, zo zeiden mijn ouders, het is jammer voor het spelen, maar die mensen moeten toch ook wonen. Speel maar lekker in de speeltuin.
Nu woon ik opnieuw in een nieuwbouwwijk. Weer een wijk die geleidelijk uitbreidt. Waar mensen een woning kopen, in de wetenschap dat er aan de overkant van hun straat ook huizen worden gebouwd. En, misschien is dat anders dan vroeger, mensen niet terugschrikken om bezwaar te maken tegen die nieuwbouw. Immers, het speelveldje dat aan de overkant van de straat is ontstaan, is van waarde voor hen en voor hun kinderen. Ik hoorde het met ongeloof van iemand die op die plek een woning had gekocht.