Ze is alleen, ze is oud en ze woont groot. Te groot, vinden wij, maar wie zijn wij om dat te vinden. Ze woont hier al heel lang en ze wil hier blijven, tot aan haar dood. Zo zegt ze het, ze laat het galmen door de kamer, ‘tot aan mijn dood’. Zo, dat staat, daar kunnen we niks tegen inbrengen.
Ze staat op en loopt heel langzaam achter haar rollator naar de gang. Ze moet naar de wc. Het is de vraag of ze het op tijd haalt. ‘Als je nou es wat kleiner ging wonen, mam,’ zeggen wij, ‘ben je sneller bij de plee.’
Als we plee zeggen in plaats van wc dringt het beter tot haar door. Ze lacht, ze vindt plee een leuk woord. Ze herhaalt het een paar keer. ‘God ja, plee, dat zei je vader ook altijd.’ Wat we ermee willen zeggen, begrijpt ze niet. Of wil ze niet begrijpen, dat weten we niet. Er is zoveel dat we niet weten.